Opmaak
Op deze pagina vind je informatie over de opmaak of vormgeving van je werkstuk. Het bijhorende sjabloon integreert veel van de informatie die je hieronder vindt. Je combineert de richtlijnen hieronder dus best met het sjabloon.
​
​
algemene opmaak
Voor je eindwerk, paper of geïntegreerde proef gebruik je papier van A4-formaat. Enkel als je erg grote, uitvouwbare bijlagen hebt (bv. tekeningen of schema's), kan je een ander papierformaat gebruiken voor de bijlagen. Wil je je werkstuk afdrukken, dan mag je je afbeelding niet tot aan de kantlijn laten komen. Doe je dat wel, dan loop je het risico dat je afbeelding mee ingebonden of in twee gesneden wordt.
​
Druk je je werkstuk niet af, dan kan je ervoor opteren om al je marges op 25mm te plaatsen. Laat je je werkstuk inbinden, dan druk je je werkstuk recto verso af en zorg je ervoor dat de marge aan de binnenkant voldoende breed is. Doe je dat niet, dan kan de tekst aan de binnenkant moeilijk te lezen zijn. Je lijnt je tekst enkel uit aan de linkerkant; de rechterkantlijn blijft 'gekarteld'.
​
Voor je werkstuk gebruik je Calibri of een van de lettertypes van de SILA huisstijl, HK Nova of Gilroy Light. Deze laatste lettertypes zitten niet in het standaardpakket van Word, maar je kan ze downloaden van de Smartschool startpagina.
​
De interlinie, de ruimte tussen de regels, stel je in op 1,5. In Word kan je dat door een stuk tekst te selecteren en met de rechtermuisknop aan te klikken. Vervolgens ga je naar regelafstand en zet je die op 1,5 regel. (In het sjabloon is dat al ingesteld.)
​
De paginanummering van digitale of niet ingebonden werkstukken plaats je in de rechterbovenhoek. Bij ingebonden werkstukken is de situatie iets complexer. Hier moet je de paginanummers bovenaan in de 'buitenhoek' plaatsen: dat betekent dat rechterpagina's een paginanummer krijgen in de rechterbovenhoek en linkerpagina's een in de linkerbovenhoek. In het sjabloon staat dit correct ingesteld, maar wil je dat manueel doen, dan kan je in word in de koptekst dubbelklikken en het vakje 'Even en oneven pagina's verschillend' aanvinken. Nu kan je de paginanummers voor even en oneven pagina's apart invoeren. (Je klikt in het tabblad 'invoegen' op Paginanummer.)
​
Je verdeelt je tekst in hoofdstukken en alinea's. Elk hoofdstuk begint op een nieuwe pagina en krijgt een aparte titel. De eerste regel van een nieuwe alinea laat je 1,25 cm inspringen (met behulp van de TAB-toets), maar je voegt geen witregels toe tussen alinea's. Op het einde van een sectie, net voor een volgende titel, voeg je wel een witregel toe.
​
​
titels
Het is belangrijk dat de titels in je tekst exact dezelfde zijn als die in je inhoudstafel. Langere werkstukken zijn vaak opgebouwd volgens een boomstructuur; ze bevatten niet alleen de hoofdtitel en titels van hoofdstukken, maar ook ondertitels, die soms op hun beurt verder zijn onderverdeeld. Je mag vijf niveaus gebruiken in je werkstuk, maar het verdient aanbeveling je structuur zo eenvoudig mogelijk te houden. Doorgaans volstaan twee tot drie niveaus.
​
Alle titels op een zelfde niveau zijn uniform en krijgen dezelfde opmaak. Hieronder vind je een voorbeeld.
​
​
1 Gecentreerde titel in het vet (niveau 1)
​
1.1 Titel tegen de linkerkantlijn in het vet (niveau 2)
​
1.1.1 Cursieve titel tegen de linkerkantlijn in het vet (niveau 3)
​
1.1.1.1 Ingesprongen titel in het vet, eindigend op een punt. (niveau 4)
​
1.1.1.1.1 Ingesprongen cursieve titel in het vet, eindigend op een punt. (niveau 5)
​
​
​
Voor je titels gebruik je hetzelfde lettertype als voor de rest van je tekst. De APA-stijl vereist geen letters of cijfers bij het begin van een titel. Je mag hiervan afwijken als dat de structuur van je werkstuk ten goede komt. (Zo bevat het voorbeeld hierboven wel titelnummers.)
​
Gebruik je Word dan kan je voor je titels werken met stijlen. Op deze Microsoftpagina vind je daarover meer informatie. Wil je Word automatisch een inhoudstafel laten genereren, dan moet je al je titels aanmaken met stijlen.
​
​
tekeningen & afbeeldingen, tabellen & grafieken
Een beeld kan meer zeggen dan duizend woorden. Tekeningen, afbeeldingen, tabellen en grafieken voeg je toe op de pagina waarop ze behandeld worden. Nummer je tekeningen, afbeeldingen, tabellen en grafieken, voorzie ze van een onderschrift en verwijs ernaar in je tekst. Als je met Word werkt, klik je met de rechtermuisknop op je tabel of afbeelding en kies je 'Bijschrift invoegen...'.
​
Behandel je bepaalde tekeningen, afbeeldingen, tabellen en grafieken niet in je tekst, dan kan je ze eventueel als bijlage toevoegen achteraan. Hoe je dat doet, vind je hier.
​
Figuren plaats je bij voorkeur rechtop. Passen ze echter niet op je pagina dan kan je ze tegen wijzerzin roteren zodat ze leesbaar zijn vanuit de rechterbenedenhoek.
​
voetnoten
Wees spaarzaam met voetnoten. Gebruik ze enkel voor informatie die je aan je lezer wil meegeven die niet onmiddellijk relevant is voor het verhaal dat je vertelt. In veel gevallen kan je echter voetnoten vermijden en de informatie toevoegen aan je doorlopende tekst.
​
Wanneer kunnen voetnoten wel nuttig zijn? Als je je lezer bijvoorbeeld bijkomende informatie wil geven over een bron die eerst onder een andere titel gepubliceerd is. Of als je je lezer wil wijzen op het bestaan van andere studies die je bevindingen staven.
opmaakstijlen
Uniformiteit is essentieel voor een goede opmaak. Een handige manier om die uniformiteit te bereiken is door de Word "opmaakstijlen" te gebruiken. Meer informatie daarover vind je op deze Microsoftpagina. Als je de automatische inhoudstafel tool wil gebruiken van Word, moet je je document met stijlen opstellen.
​
Je kan zelf stijlen aanmaken, maar dat hoeft helemaal niet: in het sjabloon vind je in het tabblad START een galerij Stijlen specifiek voor je eindwerk.
​
​